maandag 28 september 2009

IK-boodschappen en JIJ-bakken

We gaan weer verder met Thomas Gordon, aansluitend op de post van twee weken geleden. De 2e pilaar van zijn aanpak gaat over duidelijk communiceren: een effectieve opvoeder (ouder of docent) is assertief! Assertiviteit houdt in: weten wat je wilt, wat je waardevol vindt en waar je behoefte aan hebt. Om dit kenbaar te maken gebruik je ik-boodschappen. Een ik-boodschap is duidelijk, begrijpelijk en ter zake. Er zijn 5 verschillende ik-boodschappen:

  1. in een verklarende ik-boodschap geef je jouw mening, gevoelens, gedachten of waarden weer: “ik wil graag dat je deze opdracht zelfstandig uitvoert”
  2. in preventieve ik-boodschappen geef je je behoeften weer zodat de anderen weten waar ze rekening mee moeten houden: “ik wil dat je deze opdracht voor 2 uur af hebt, want daarna heb ik een vergadering en dan kan ik je niet meer helpen”
  3. positieve ik-boodschappen maken relaties hechter en warmer: “ik vind het fijn dat je op tijd bent”
  4. in antwoordgevende ik-boodschappen geef je een verklaring waarom je ‘ja’ of ‘nee’ zegt: “nee dat kan nu niet, ik moet nog proefwerken nakijken”
  5. confronterende ik-boodschappen vertel je de ander waarom zijn gedrag niet aanvaardbaar is: ”als jullie zo hard praten, kan ik Deniese niet helpen met haar huiswerk”

Nu even wat ‘jij-bakken’. Op school ‘jij-bakken’ we veel. Luister eens als je collega’s met leerlingen hoort praten, en luister eens naar jezelf de komende dagen …en let op de eerste reactie van de leerlingen. Hieronder enkele voorbeelden. Ga eens na wat de leerling ervaart, voelt of denkt en, als je wilt oefenen, zet ‘m om in een geschikte ik-boodschap:

  • “Je zorgt er maar voor dat je om 4 uur hier bent”
  • “Je hebt het mis”
  • “Kun je dat niet zelf doen?”
  • “Iedereen de deur uit. Ik moet ook pauze houden”
  • "Jullie moeten rustig zijn, straks komt de afdelingsleider"
  • “Jullie moeten meehelpen met opruimen. Denk je dat ik het zo leuk vind om elke keer jullie troep te moeten opruimen?”

.

donderdag 24 september 2009

Ouders

.

vrijdag 18 september 2009

Do schools kill creativity? (deel 2)



dank je Nienke

.

woensdag 16 september 2009

Wie heeft er hier een probleem?

Thomas Gordon ontwikkelde een methode om effectiever met kinderen te communiceren en zo conflicten te voorkomen en/of op te lossen. Eén onderdeel van zijn methode geeft inzicht hoe naar een probleem te kijken en hoe te handelen. Eigenlijk is het heel eenvoudig. Als er zich een probleem voordoet, bedenk je je als eerste wie er een probleem heeft. Er zijn maar 2 mogelijkheden in de klas: óf de leerling heeft een probleem óf jij hebt een probleem.
Hier enkele voorbeelden: wie heeft er hier een probleem???

  1. Twee leerlingen uit jouw klas hebben ruzie.
  2. Een leerling heeft bij de helft van de lessen zijn boeken niet bij zich.
  3. Je hebt een leerling waar je vreselijk veel moeite mee hebt, je bent blij als hij er een dagje niet is.
  4. Een leerling wil naar huis tijdens een proefwerk, zij zegt zich niet lekker te voelen.
  5. Je irriteert je aan een ouder die steeds maar achter z’n zoon blijft staan, terwijl die jongen steeds over grenzen gaat bij jou en je collega’s.
  6. Een mentorleerling van jou heeft een groot probleem met een collega van jou, hij dreigt daardoor van school te worden gestuurd.
  7. Een ouder van een leerling vindt dat jij te weinig begeleiding biedt.

Als je weet wie er een probleem heeft weet je ook wat je als docent te doen staat.

In het boek “Bewust omgaan met kinderen” staan vele voorbeelden van interventies die hierboven beschreven staan.

.

dinsdag 15 september 2009

Prinsjesdag

.

maandag 14 september 2009

Er even tussen uit

Leerlingen kunnen moeite hebben om zelf hun gedrag te corrigeren: ze worden extreem boos, ze trekken zich totaal terug. Deze leerlingen kan je helpen inzicht te geven in hun eigen gevoel en om het moment te benoemen waarop zij (met jouw hulp) hun gedrag nog kunnen keren.

Ga met de leerling op een rustig moment in gesprek. Tijdens het gesprek vul je met de leerling een 'thermometer' in waarop het gevoel en het gedrag beschreven wordt.
De thermometer werkt als volgt: bij het punt 1 ben je gelukkig en ontspannen, bij 10 sta je op het punt waarop je extreem gedrag vertoont.
Tijdens het gesprek neem je de volgende stappen:
  • Start bij het punt 1, dan ga je naar 10, vervolgens verken je de tussenmomenten.
  • Bij elke temperatuur verken je wat de leerling voelt en doet. Maak dit zo concreet mogelijk, hierbij kan het helpen naar een situatie te vragen wanneer zo'n moment was.
    o Wat voel je als je …..(gelukkig ben, boos bent etc)
    o Waaraan kan ik (als buitenstaander) dat zien?
  • Als de thermometer is ingevuld zoek je met elkaar naar het omslagpunt. Dit is het punt waarop de leerling het gedrag nog in de hand heeft en dus kan beïnvloeden.
  • Maak een Time-out kaart die op het omslagpunt ingezet kan worden.

Een voorbeeldOp de Time-out kaart schrijft de leerling dingen die hij/zij kan doen om de temperatuur naar beneden te krijgen. Zorg dat dit concrete en reële dingen zijn.

  • Wat kan je gaan doen op het moment dat je je zo voelt om weer rustiger te worden?
  • Door het omschreven gevoel kan de leerling het omslagpunt herkennen, door het concreet omschreven gedrag kan de docent het omslagpunt herkennen.
  • Maak met elkaar de afspraak dat de leerling de Time-out kaart in kan zetten tijdens de les. Zowel de leerling als docent kan hiertoe het initiatief nemen.
  • Spreek met elkaar (een signaal) af hoe beide partijen het omslagpunt herkennen.

.

maandag 7 september 2009

Groepsfases

Je begint vrijwel elk jaar weer met nieuwe groepen leerlingen, als mentor en als docent. Groepsprocessen verlopen vrijwel altijd volgens een vast stramien. Bruce Tuckman beschreef de 5 stadia, daarna zijn ze door velen uitgeschreven voor de schoolse situatie. Je hebt als docent veel invloed op de klas zodat ze de verschillende fases goed doorlopen, en daardoor een grotere kans op een ‘goed werkbare klas’. Dit voorkomt in een later stadium veel problemen met de klas en individuele leerlingen. Neem een klas voor ogen:

  • In welke fase bevindt zich deze klas?
  • Wat is de kracht/kwaliteit van de groep? Welke problemen signaleer je?
  • Wat betekent dat voor jouw begeleiding?

Bevraag collega’s welke activiteiten zij doen binnen een bepaalde groepsfase die de klas helpt om beter te functioneren?

.